De laptop had het al begeven voordat de auto door z’n hoeven ging. We kunnen geen gegevens van de GPS meer opslaan, geen foto’s bewerken voor de site; vandaar dat de laatste berichten wat kaal zijn. En geen video opnamen naar een opslag verwerken.Met de foto’s gaan we proberen dat direct van de camera te doen met Afrikaanse software

in de cybercafés. Van filmen komt niet veel; we kijken onze ogen uit en zuigen alles op. Geen geboren reporter dus. Bovendien ben je zo zeer onderdeel van het verhaal dat er nauwelijks mogelijkheid is om afstand te nemen.
Dat gold vooral tot de meest heftige belevenis tot nu toe. Met de monteur die geen Engels sprak en onophoudelijk Qat kauwde, ging ik proberen onderdelen te vinden vanuit het Samburu dorpje Sere Olepi over het wasbord honderd kilometer naar het zuiden. Twee soldaten hadden zich al in uniform gestoken en wachtten met ons en indrukwekkende geweren uren op een vrachtwagen. Die kwam niet. Toen stopte een witte Land Cruiser van USAID. Zij namen geen passagiers mee en namen geen geld aan, maar wilden de Wabenziman en zijn monteur wel meenemen. Zij moesten naar Isiola om twee schokbrekers bij de voorwielen te laten vervangen, maar dat weerhield de chauffeur er niet van om met tachtig kilometer door de kuilen en weggezakte bruggen te scheuren. Met de vier Kenianen die al in de auto zaten en werkten aan het herstellen van de kuddes die door droogte waren omgekomen, was de auto overvol en regelmatig dacht ik dat mijn laatste seconde had geslagen als hij op twee wielen bijna van de weg afkukelde.
Van twee nieuwe en de twee oude, nieuwe schokbrekers laten lassen, nog net tijd om een nieuw pak qat te scoren en rennen voor de laatste bus naar Archer’s Post. Een nederzetting op de weg naar ons dorp. Een interieur van aan elkaar gelaste improvisaties en beenruimte voor iemand van een meter zestig en overvol denderde de bus door de stofwolken van de dirtroad. Passagiers vlogen alle kanten op maar dat lijkt niemand te deren.
In Archer’s Post was het afgelopen met de reis. We zouden daar moeten slapen om de volgende ochtend verder te reizen. Even bellen naar Marjolijn kon niet. Er werd niet gereden na zonsondergang. Daar is Archre’s Post ook op ingericht. Ondernemende Kenianen hebben er stoffige logementen ingericht.
Toen kwam er nog één vrachtwagen. Meer dan vier meter hoog en daarbovenop nog eens een meter of drie aan lichtere vracht zoals een gigantische lege watercontainer. Het voorste deel van het dak was vrijgehouden voor passagiers. We hadden ze vanuit onze comfortabele Benz zetels al vaker langs zien komen met mensen die uitpuilden over de randen en zich met handkracht binnen moesten zien te houden.
Zo’n vrachtwagen was het, een Airbus en hij was vol. We konden niet mee.Want vol is echt vol. Voor twee keer driehonderd shilling veranderde dat. We mochten mee. En desperaat als ik was om thuis te komen, zoals gestrande Amerikanen in films die Thanksgiving willen halen of het Kerstmaal, klommen we aan boord. Wij waren dus degenen die aan de buitenkant hingen. Het was een marteling. M’n knieen gingen er aan, m’n voeten hingen naar buiten over een harde rand die anders veerde dan het dak. Takken striemden tegen m’n rug en hij ging bij tijden zo schuin dat ik dacht dat hij zou omvallen. Doodsangsten. De vracht achter de passagiers schoof naar voren en ik moest al mijn kracht gebruiken om m’n plekje te houden en vechten voor een plekje voor mijn hand om de stang. Ik kreeg kramp… Tegelijkertijd was het prachtig om zo vijf meter hoog door de bush en de sterrenhemel te rijden door de warme avondlucht. Ik heb het overleefd.
De volgende dag was ik gebroken en m’n voet doet pijn. Maar net als toen ik doodziek was van een voedselvergiftiging in Zuid Afrika, heeft Marjolijn mij, als ware zij de vrouw van El Cid in de eindscenes van de film, in het zadel gehesen om voort te gaan. Met veel Iboprufen en een goede nacht in Nairobi, is alles weer goedgekomen. Als straks ook de Vito het weer doet, beginnen we aan een nieuw avontuur door Oeganda, Rwanda en Burundi. Daar zien we weer verder.